Les 11 heeft drie delen A, B, C die in elke willekeurige volgorde kunnen worden doorgewerkt.
Deze les bevat een oefening waarbij je twee functies dient te schrijven: in de ene zal de andere worden gebruikt om het doel te bereiken. Het doel is om een functie lowerString
te schrijven die alle letters van de string omzet naar kleine letters (Eng.: lower case). (A, B, C zijn hoofdletters (Eng.: upper case) en a, b, c zijn kleine letters.) Bijvoorbeeld: het resultaat van
lowerString("This string has 9 CAPITAL letters (& Punctuation)!")geeft
"this string has 9 capital letters (& punctuation)!"
Stap 1: Karakters
De eerste stap is om een functie lowerChar(char)
te schrijven die in staat is de omzetting van één karakter char
naar een kleine letter terug te geven. Ze moet het volgende doen:
- als het als argument meegegeven karakter
char
een hoofdletter is (tussen 'A
' en 'Z
'), dan dient ze de kleine versie van de letter terug te geven (tussen 'a
' en 'z
') - in alle andere gevallen, dient ze dezelfde
char
terug te geven die ze als argument meekreeg
(Om de eerste stap te kunnen uitvoeren, moet je een if
-opdracht gebruiken, een and
-operator, en wat kennis toepassen uit de les over strings.)
Stap 2: Strings
Nu moet je een tweede functie schrijven genaamd lowerString(string)
die als resultaat de hele string in kleine letters teruggeeft, door de functie lowerChar
voor elk karakter aan te roepen. We stellen voor dat als volgt te doen:
- begin met het kopiëren van de definitie van
lowerChar(char)
uit het eerste deel - schrijf dan een tweede functie,
lowerString(string)
- op de eerste regel van lowerString, definieer een variabele
result = ""
en maak deze gelijk aan de lege string - gebruik een for-lus met
i
en neem opresult = result + lowerChar(string[i])
- zorg er tenslotte voor dat
result
wordt teruggegeven
- op de eerste regel van lowerString, definieer een variabele
Later zul je string.lower() leren kennen, wat een ingebouwd element is van Python en een string omzet naar een string met alleen kleine letters. |